Algoritmen worden opgebouwd met een aantal controlestructuren. Dit zijn hulpmiddelen om onze oplossing te beschrijven. Het woord “controle” wordt hier gebruikt in de betekenis van “besturen”, niet in de betekenis van “nagaan of iets in orde is”.
Een eerste controlestructuur die we ter beschikking hebben is de sequentie.
Een sequentie of opeenvolging is een reeks opdrachten die elk éénmaal, in een opgegeven volgorde worden uitgevoerd.
Een sequentie bestaat bijgevolg altijd minstens uit 2 bevelen.
We leren nu onze algoritmen in een overzichtelijke vorm te noteren. Dat gebeurt met een Nassi-Schneidermann-diagram. In een sequentie bestaat zo’n NS-diagram uit een aantal onder elkaar getekende rechthoeken, die allen even breed zijn. Elke rechthoek bevat één opdracht. Bovenaan wordt de naam van het algoritme genoteerd. Om duidelijk te maken dat het de naam is van een algoritme en geen opdracht, wordt deze tussen streepjes gezet en wordt die op een gekleurde achtergrond geplaatst. In je schriftelijke voorbereiding van de oefeningen kan dit eenvoudig met bijvoorbeeld een fluostift, of door de rechthoek met de titel te kleuren met een potlood.
Een functie is, net zoals een procedure, een stukje programma dat op zichzelf gebruikt kan worden. We hebben al gebruik gemaakt van procedures.
de macro’s die we opnamen waren procedures: het waren stukjes programma die een deel van het probleem voor hun rekening namen. Bijvoorbeeld KleurAchtergrondRood.
binnen de grofstructuur maken we gebruik van een aantal deelalgoritmen. Zo’n deelalgoritme was ook een voorbeeld van een procedure. Bijvoorbeeld: Zak6Cellen.
Een procedure is dus niets anders dan een programma dat binnen een ander programma gebruikt kan worden.
Een functie is dat in feite ook. Tot op zekere hoogte zijn een functie en een procedure dus aan elkaar gelijk. Het essentiële verschil tussen de twee zit hem in het resultaat. Een procedure doet iets, terwijl een functie een antwoord op een vraag geeft.
function Dubbel(x) {
return x * 2;
}
Om berekeningen te kunnen maken, moeten we variabelen gebruiken. In het programma BerekenDubbel gebruiken we reeds de variabelen x en dubbel.
Een variabele is in feite niets anders dan een naam waar we een waarde aan toekennen. Die naam kan bestaan uit één enkele letter, maar kan ook uit meerdere letters en/of cijfers bestaan.
Je moet wel met een letter beginnen.
Soms heeft een deelalgoritme één of meerdere parameters, dit zijn gegevens nodig om te werken. Deze parameters moeten tussen haakjes komen na de naam van het algoritme.
Als parameter mag je:
een getal;
een stukje tekst;
een variabele.
opgeven.
Als je variabelen opgeeft moeten die wel op voorhand een waarde gekregen hebben.
grofstructuur: (diepte 0)
function RodeLijnTekenen() {
SELECTEER("B7");
Tekenlijn(5);
SELECTEER("A5");
}
verfijning diepte 1
function Tekenlijn(lengte) {
For (var i = 0; i < 0; i++) {
RoodLijntje();
CELRECHTS();
}
}
verfijning diepte 2 ---> opgenome macro (onderkant cel rode rode rand)
grofstructuur: (diepte 0)
function RodeLijnTekenen() {
SELECTEER("A5");
aantal= Number(LEES("Hoeveel cellen met de lijn lang zijn?"));
SELECTEER("B7");
Tekenlijn(aantal);
SELECTEER("A5");
}
verfijning diepte 1
function Tekenlijn(lengte) {
For (var i = 0; i < 0; i++) {
RoodLijntje();
CELRECHTS();
}
}
verfijning diepte 2 ---> opgenome macro (onderkant cel rode rode rand)
MERK OP!! Dat de naam van de variabele en de parameter niet hoeven overeen te komen. Maar dit kan/mag overeenkomen.